Column: Vliegen
Sinds ik wat minder werk, probeer ik elke dag een paar wandelingen te maken. Dat is goed voor mij. Heel plezierig is het ook om het dorp op verschillende tijdstippen te beleven. Twee van mijn daagse wandelingen maak ik in wat weleens de ‘randen van de dag’ worden genoemd: ‘s ochtends en ‘s avonds. Het is dan meestal heel rustig. Daar hou ik van.
Maar wat me opvalt is dat er zoveel vliegtuigen overkomen. Bij het ochtendgloren zie je het aan de vele condens-strepen en ‘s avonds in het donker aan de knipperlichten en hoor je het door het geluid van de motoren.
Ik behoor tot de steeds kleiner wordende groep mensen die nog nooit heeft gevlogen en ik zal het waarschijnlijk ook nooit doen. In mijn vroege jeugd woonde er een man in ons buurtje. Brant Baar heette hij. Ik kwam er graag, want hij had veel konijnen en ik mocht helpen klaver voeren. Brantje wees mij altijd op de toen nog sporadisch overkomende vliegmachines. ‘Kiek mien jong, een vlaigmesien’ zei hij dan en we keken beiden omhoog tot het wonder uit het zicht was.
Nu zijn er onderhand meer vliegtuigen dan grutto’s of kievieten en dat baart me zorg. Niet dat ik principieel iets tegen vliegen heb, maar dat het zonder enige weerstand over de hoofden van de aardbewoners plaatsvindt verbaast me. Immers, we willen graag in alles wat onze gezondheid en veiligheid aangaat gekend worden en dit laten we zonder morren toe. Milieu is een machtig woord geworden. Fijnstof is de nieuwe killer en kijk eens naar de verhitte discussies over windenergie en over de aanleg van zonneparken. Over de strijd tegen de vervuilende kolencentrales en het verzet tegen kernenergie hoef ik het niet eens te hebben. En die vliegtuigmaatschappijen kunnen maar doen wat ze willen, denk ik als ik naar die laaiende luchten kijk.
Er was ooit een afspraak dat er niet gevlogen mocht worden in de nachtelijke uren, maar stilaan rekte regering na regering dit op tot het begrip nachtelijke uren niet meer bestond. Zo gaat dat. Het feit dat vliegen als de meest veilige manier van vervoer wordt gezien, wil toch niet zeggen dat er geen grenzen meer zijn.
Vanmorgen telde ik tien verschillende uitgewaaierde condens-strepen en zag drie zilverkleurige toestellen overkomen.
Waar gaan al die mensen naartoe, dacht ik? Gaan ze op vakantie of gaan ze op familiebezoek? Ik gun ze het van harte, maar ergens schuurt het. Wát als er twee van die volle kisten op elkaar botsen…
Bestaat er voor de aardbewoners zoiets als een noodplan?
Misschien is die vrees van mij overdreven en is ze al begonnen bij dat ‘Kiek mien jong, een vlaigmesien’. Maar toen keek ik nog onbevangen naar de toekomst en was vliegen héél bijzonder. Misschien had dat zo moeten blijven
Door: Jos Schaafsma