Column: Is dat wat?
Mensen willen nog wel eens toespelingen maken wanneer je, qua leeftijd, een rond getal benadert. Zoals bijvoorbeeld 30, 40, of 50. Zo werd ik iets langer dan een jaar geleden al geplaagd met het feit dat ik al hard richting de 60 jaar liep. Dat mag hoor, bietsie plagen, maar er werd ook gedreigd met poppen in de tuin, vlaggen aan de voorgevel en bussen vol met pretletters die van feestjes houden. Alleen al de gedachte daaraan…
Met alle respect voor de liefhebbers van feestjes hoor, maar ik hou het liever klein.
Plagen mag en dat werd door vrouw en kinderen dan ook regelmatig gedaan. Op mijn 59ste verjaardag kreeg ik naast een lekker flesje nog een mededeling: als je 60 wordt dan ga je het beleven!
Voor mij het moment om mij ernstig zorgen te gaan maken!
Vrouwlief én de jongens hadden daar erg lol van en ik werd dagelijks bestookt met suggestieve opmerkingen die ik weglachte maar die wel tussen de oren bleef hangen. Op een gegeven moment ging ik het internet op om uit te zoeken waar kersverse zestigers door ‘verrast’ konden worden. In de hoop het voor te kunnen blijven door bijvoorbeeld mijzelf ziek te veinzen of, als de nood te hoog zal worden, te vluchten naar veiliger oorden.
In blinde paniek!
Mijn vrouw merkte dat ik onrustig werd. Vervolgens kwam er toch een soort van medelijden om de hoek kijken. Tussen ons gezegd en geschreven, dat was van mij allemaal toneel. Ik wist dat ze zou zwichten wanneer ik rustiger werd in doen en laten, minder zou lachen en wat afwezig zou rondlopen in ons leven. “Lieverd, zal ik dan maar vertellen wat je cadeau is als je 60 jaar wordt?”
Ik hing aan haar lippen.
“Het cadeau is…” ze stopte en begon te lachen waardoor ik het nóg benauwder kreeg. Wat had ze of wat hadden ze bedacht om mij ’te verrassen’. “Toe nou maar!” zei ik iets te chagrijnig, ik hou niet van dat cliffhanger gedoe wat je vaak op de televisie ziet. Ze zag de ernst en riep: “Je gaat op je 60ste verjaardag naar Terschelling en je verblijft dan twee dagen en twee nachten in het Seinhuisje op het Kaapsduin!” Mijn mond viel open en mijn hele lijf ontspande. Vol bewondering keek ik haar aan, verrast door het feit dat zij mij weer wist te verrassen en daarmee bevestigde dat zij precies weet wat ik wil.
Ik voelde mij even Koning, Keizer, Admiraal, want dat húske is het helemaal!
Het staat daar al jaren, gebouwd op een bunker en is mede gezichtsbepalend voor het eiland Terschelling. Natuurlijk heb ik daar wel eens gelopen en was ik mij volledig bewust van het magnifieke uitzicht vanaf die plek, maar er twee dagen en nachten ‘leven’ had ik nooit kunnen dromen. Dat kwam wel bij mij op toen men besloten had om dit oude seinhuisje, ooit gebouwd boven op de fundering waar in de oorlog een zoeklicht op gestaan heeft en wat na de oorlog door de marine gebruikt werd als peilstation, om te bouwen naar een soort van hotelkamer. Soort van, want er is geen roomservice.
Toen dacht ik enkel: ‘Wauw! Wat een goed idee!’
Afgelopen maandag reden we Harlingen in, exact op de dag waar ik 60 jaar geleden in het plaatselijke St. Jozefziekenhuis ter wereld kwam. Dat besef was er, ook toen we de boot opstapten. Want ik durf wel te beweren dat het grootste deel van mijn leven gepasseerd is.
Daar durf ik wel een flesje wijn op te zetten.
Het was lekker fris winterweer en bewolkt maar dat deerde ons niet. Het feest was immers begonnen! Twee uur later stapten we aan wal en na lekker geluncht te hebben deden we nog gauw even wat boodschappen zodat we niet meer naar ‘beneden’ hoefden en optimaal konden genieten van het huisje. Dat genieten was beneden al begonnen, want ik kwam ook bekenden tegen en dat voelt altijd weer even vertrouwd. Uiteraard vertelde ik, zo trots als een aap met zeven staarten, van ons aankomende verblijf in dat Húske op het Kaapsdûn.
“Is dat wat?” vroeg er eentje.
Na een beklimming via het haarspeldbochten-voetpad betraden we het huisje. Nadat we de koffer en boodschappen uitgepakt hadden, keken we samen uit het raam aan de west kant, met zicht op het Groene Strand, de Noordsvaarder en het Hoogste Duin. We hielden elkaar even vast, overmand door gierende emoties pinkten we beiden een traantje weg, dachten terug aan wat achter ons lag en wat we samen bereikt hebben. Ik moest denken aan een gevleugelde uitspraak van mijn ouders:
‘Wat zijn we toch gelukkig maar waar hebben we het aan verdiend.’
De rest van de middag en dagen wisselden we steeds van plek: op de knieën vanaf de bank keek je over het hele eiland of naar de westkant naar het scheepsverkeer in de Vliestroom en het weidse van de Noordsvaarder, vanuit de keuken keek je over de haven en Waddenzee, vanuit de hal zag je, keurig ‘ingelijst’, de Brandaris en boven naast het bed een kijkluikje met zicht over de toppen van de bossen, inclusief wat doorkijkjes in de duinen naar de Noordzee. Vanuit ons bed keken we door het grote dakraam naar de sterrenhemel, helder als de helderste diamanten.
De maan had deze nachten vrij af.
We hadden boeken mee, maar hebben geen letter gelezen. Daar was geen tijd voor. Te veel afleiding. Te veel zonsondergangen boven Vlieland. Te veel zonopkomsten boven de Waddenzee, ergens ter hoogte van onze provincie Groningen. Te veel vliegbewegingen van vogels op het Wad.
Het voelde alsof wij stil stonden terwijl alles om ons heen bleef bewegen.
De oostenwind gierde om het huis, de zon scheen volop, de lucht strakblauw en het was zó helder dat we vanaf onze positie de Sint- Magnuskerk van Hollum konden waarnemen, met het blote oog en nog beter met de verrekijker. Op de achtergrond draaiden we alle dagen via een speakertje muziek van Ludovico Einaudi.
Alsof we midden in een aflevering zaten van Frozen Planet.
Maar dan zonder ‘die stem’.
“Is dat wat?”
Ja, het is wat. Het is heel wat. Alsof we in een levend schilderij zaten, wij als nietig onderdeeltjes van een gigantisch geheel.
Het was enorm wat!