Column: Uitgeteld
Hoe zal ik nu eens beginnen. Want ik weet zodra ik het hoofdonderwerp hier benoem, de dames stoppen met lezen. Die slaan dubbel van het lachen, scrollen maar weer door naar het volgende onderwerp of zuchten diep, heel diep en trekken daarbij een smoel van ‘Daar heb je er weer een’ en gaan weer over tot de orde van de dag.
Griep.
Dus niet dé Mannengriep, nee, dit was griep in het kwadraat, code rood, hel, verdoemenis, catastrofaal, onheilspellend, mensonterend en vooral zéér dramatisch! Mijn eigen vrouw was erbij en zij is het helemaal met mij eens, geen woord gelogen of weer eens overdreven uitgeschoten op het toetsenbord.
Ik was echt ziek!
Tijdens het Koninklijke bezoek van afgelopen weekend begon de ellende al. Spierpijn, hoofdpijn, gewrichtspijn en moe, moe en ook nog ontzettend moe. Toen ik zaterdagmiddag van werk afkwam, had ik enigszins mazzel. In plaats van een hele drukke prinses in de armen te sluiten, lag daar een lief klein meisje heel zielig tegen haar vader aan op de bank. Zij was ook niet lekker en achteraf is zij misschien wel de aanjager geweest in het geheel.
Ze had mij koninklijk besmet met haar virus en nu was ik ook Hofleverancier!
Haar moeder lag boven in bed. Die was niet ziek maar misselijk van de zwangerschap. Dat vond ik natuurlijk heel vervelend voor haar, maar het kwam mij nu wel erg goed uit. Want nu kon ik ook naar bed, die twee op de bank redden zich wel met Kikker & Vriendjes, Baby Cocomelon en Nijntje. Terwijl ik naar boven liep, hoorde ik zoonlief nog wat jammeren, maar ik hield voet bij stuk en riep hem de gevleugelde uitspraak van mijn vriend Tinus toe:
“Alles dut me zeer, behalve mien geweer!”
Anderhalf uur later was ik weer beneden, uitgerust en gedoucht. En kon ik mij weer in het zweet gaan werken voor het avondeten: Indische gekruide kip met pindasaus, sla en zelfgemaakte friet. Voor zeven personen want bonuszoon en zijn vriendin kwamen ook gezellig. Omdat het inmiddels flink benauwd was buiten en de vliegende mieren onze tuin gevonden hadden, werd toch besloten om buiten te gaan eten. Ik voelde die hitte al niet meer, de koorts was kennelijk al bezig beslag op mijn lichaam te leggen. Tegen tienen die avond lag ik op bed, wekker op 04:15 uur, want er stonden twee vroege diensten te wachten.
Het werk ging mij goed af.
Ik moest wel snel naar huis want de Koninklijke Familie had besloten die middag weer naar de Hofstad te vertrekken in verband alle lichamelijke ongemakken. Toen ze weg waren en wij beloofd hadden snel die kant op te komen, keken we elkaar aan en zeiden tegen elkaar:
“We zijn weer onder ons.”
Waarna ik snel mijn bed weer indook en de dame de restanten van een jong, modern gezin begon op te ruimen, waaronder koninklijke drolletjes op de bank en restjes van allerlei eterij in de naden en op het kleed. De sperziebonen, gehaktbal en aardappelen die vrouwlief mij later voorzette, smaakten me niet. Ik voelde dat ik de strijd tegen de griep ging verliezen en gaapte mij snel weer het bed in, voor een nacht vol met ijlende en vooral herhalende, dramdromen. Dat zijn van die dromen waarin je steeds dezelfde beelden ziet, zelfs als je even bent wezen piesen krijg je weer dezelfde droom voorgeschoteld.
Weinig creatief die Klaas Vaak van tegenwoordig!
Gelukkig ging opnieuw de wekker om 04:15 uur en was ik mooi op tijd om af te lossen. “Nee, geen koffie. Doe maar thee.” Zei ik tegen mijn collega, die daardoor haast van haar stoel viel. De uren daarna werden een soort van marteling en nadat mijn aflos zijn gezicht om de hoek stak, lag ik niet veel later weer in bed en sliep ik door alles en iedereen heen. Halverwege de avond sjouwde ik mijn lijf naar beneden, kreunend en hijgend zeeg ik neer op de bank. Mijn arme lijf, pijn in gewrichten en botten, huid- rug- en nekpijn en helse pijnen in het hoofd zodra ik die ook maar iets bewoog.
Het bakje vla ging er half in.
De volgende dag, maandag, werd het nóg erger. Ik ben twee keer naar beneden gegaan voor wat afleiding, televisiekijken. Dat bleef beperkt tot het staren naar de afstandsbediening en ben ik toch weer van ellende mijn bed ingekropen. Die avond probeerde vrouwlief er nog bouillon in te krijgen, maar alles wat iets met eten te maken had, deed mij gruwelen. Slapen was het fijnst, zelfs in je eigen zweet. Dat ondervond mijn vrouw ook en dinsdagavond moest ik onder de douche en dat werd een blik in de toekomst?
Zij moest mij ondersteunen, wassen en afdrogen!
“Dit had ik pas over 25 jaar verwacht.” mopperde ze lief, en zette mij even op een stoel zodat ze snel het beddengoed vervangen kon. Ik prevelde nog iets over Buurtzorg maar dat hoorde ze niet. Vijf minuten later lag ik weer in droomland, althans in een hele wilde versie daarvan. Want dromen waren het niet meer, het waren meer hallucinaties die tot het einde van woensdagmorgen duurden.
Gewekt door mijn bellende vrouw die wilde weten hoe het ging.
“Je moet komen, ik voel me zo beroerd!” perste ik eruit met mijn laatste krachten. Ik hoorde nog iets over ‘Moet even wat regelen hier op werk’ en daarna werd het stil. Ik zakte weer weg en werd onderdeel van een soort bioscoop van ‘de stomme film’ want er speelden allerlei filmpjes in zwart-wit, maar ook kleur. Niet onaardig of eng, eerder bijzonder. Zelfs gezichten of details werden uitgelicht. Alsof in mijn hoofd er een deurtje openging van 59 jaar opgenomen beelden. Of was dit het einde, dat mijn leven mij nu aan het voorbijflitsen was?
“Drinken. Dit moet je nu op gaan drinken!”
Zei Zuster Klivia en ging naast mij op bed zitten. Het was een zoutoplossing en vanaf dat moment begon ik weer op te knappen. Gisteren hoorde ik haar bellen: “Nee, dit was geen mannengriep. Ik heb hem nog nooit zo ziek meegemaakt.
Dus dames, ik herhaal: géén mannengriep!