Column: Het is weer voorbij… (deel 1)
De afgelopen drie weken zijn omgevlogen en als ik uitleg wat de reden daarvan was, snapt iedereen mij.
Het was onze jaarlijkse vakantie!
En die vierden we dat dit jaar heel intens, om diverse redenen. Waarschijnlijk vlogen daardoor die weken extra hard voorbij, het was ‘zo om!’ zoals een collega mij altijd grappend even inwrijft als ik vertel wat leuks in het verschiet te hebben. En leuk was het!
Ondanks dat we voor de honderdduizendste keer naar dezelfde bestemming gingen: Terschelling.
Maar dat geeft niks want wij vermaken ons hier altijd, vooral omdat we dan tijd hebben om te bewegen want dat is voor ons beiden heel belangrijk. We wandelden en fietsten erop los, kilometer na kilometer en van polder tot bos, van strand tot Wad en van duin tot dijk. Maar daarnaast deed mijn vrouw er nog een schepje bovenop, namelijk zwemmen. Elke morgen dook ze (haast zonder aarzeling) in het koude water van het Duinmeertje bij Hee, het meertje dat ruim 60 jaar geleden gegraven werd om met dat zand de dijken te verhogen. Ik bleef veilig aan de kant. Veilig omdat ik iets wist wat zij niet wist, namelijk dat er naast alle sportieve dames en heren die er dagelijks zwommen, er nog iets zwom.
Een snoek van ruim 120 cm!
Het Monster van Hee zeg maar. Ooit gevangen door Terschellinger Iemke maar ook weer losgelaten. Nu weet ik ook wel dat dieren banger zijn voor mensen maar voor mij was het reden genoeg om aan de kant te blijven of de afwas van het ontbijt te doen in de caravan. Daar voelde ik mij dan ineens heel verantwoordelijk voor. De eerste dagen zwom ze wat baantjes overdwars maar op een gegeven moment ging mijn eigen Ranomi Kromowidjojo het hele meertje rond.
Twee keer achter elkaar!
En tijdens dat zwemmen raakte ze regelmatig in gesprek met andere zwemmers, rondlopende boswachters of vissers. Dat vertelde ze dan aan mij en ik hield dan weer wijselijk mijn mond toen ze het over die visser had die last had van een loslopende haan, achter zijn stekkie. Want ze zou zich kunnen afvragen wat die visser daar deed was mijn gedachte.
Maar dat kwartje viel later, toen we net begonnen waren aan onze laatste week.
“Ik ben mij doodgeschrokken!” was het eerste wat ze zei toen ze nog druipend van het water met handdoek omgeslagen de caravan betrad. “Ik zwom ter hoogte van die visser waar ik het van de week over had en ineens voelde ik wat langs mijn lichaam ‘glijden’. Eerst langs mijn armen, buik en toen langs mijn benen.”
Ze had nu mijn volle aandacht!
“Ik gaf een enorme gil en daar schrok die visser weer van.” vertelde ze. Het was haar aan te zien dat ze flink geschrokken was. Voorzichtig vertelde ik wat ik wist, dat Iemke jaren geleden een dikke snoek eruit gehaald had. “Maar dat beest is banger voor jou dan jij voor hem (of haar, of het of hen). Ik denk dat het gewoon wat waterplanten zijn waar je tegenaan gezwommen ben. Die snoek is vast al dood.”
Of nu misschien wel een metertje of twee!
Maar dat dacht ik. Ik wilde haar dagelijkse zwempartijtje niet bederven omdat ik het heel knap vind dat ze dit elke dag deed. Mijn zwempartij beperkte zich tot een dagelijks bezoekje aan de douche in de caravan. Ook best knap want een douche in een caravan is niet altijd de ruimste en vooral niet met mijn postuur. Vooral het afdrogen is een hele toer…
Gelukkig kon de douchedeur tegen een stootje.
Het leven met een sportvrouw is daarom voor mij ook goed. Zij zet mij in beweging en die bewegingen hebben mij alle hoeken van het eiland laten zien. Samen met nog zo’n fanatiekeling, vriendin Marianne, liepen we kilometer na kilometer over polderweggetjes tussen weilanden met heel veel diversiteit(!), mul getrapte duinpaadjes, verkoelende bospaden en zoute strandwandelingen. Want ook het weer was ons goed gezind en alles aan mijn lichaam wat ik onbedekt liet, heeft een gezond bruin kleurtje gekregen. Maar het hoogtepunt was toch wel de wandeling over de Boschplaat. Daar was ik al even een tijdje niet geweest (decennia’s!) en we hadden besloten om dit prachtige Europese natuurreservaat wandelend te overbruggen.
Acht kilometer over oneffen paden en acht kilometer terug langs de vloedlijn over het strand.
Zo kom je nog eens wat tegen en beleef je het intenser. Als kind heb ik het gefietst. Mijn broer wilde halverwege omkeren want hij was er klaar mee. Mijn vader sprak toen de legendarische woorden: “Hier komen en door fietsen! De Boschplaat móet je eens in je leven gezien hebben want je bent een van de gelukkigen die op dit eiland geboren is!”
En zo is het ook.
Het moment dat we de vuurtoren van Ameland zagen zette ons in vervoering. Het gaf ons extra energie en voelde aan alsof we naar de Oostpunt van Terschelling gezógen werden. En dat alles onder muzikale begeleiding van de vele vogelsoorten die hier in de loop der jaren hun paradijs gevonden hebben, een paradijs waar wij stil van werden. Vooral nadat we de Oostpunt bereikt hadden wist niemand even niks meer te zeggen.
Lamgeslagen door de natuurpracht.
En de harde ruis van de ruwe Noordzee die zich, opgestuwd door een pittige Westelijke wind, zich tussen de eilanden perste om zich te vermengen met de Waddenzee. Wat kun je je dan als mens toch nietig voelen en dankbaar, dankbaar om daar nog oog voor te hebben.
Nog niet verblind door onze consumptiemaatschappij.
De weg terug, via het strand en kop dik in de wind, werd een confrontatie met je eigen gedachten. Gedachten met herinneringen uit het verleden die wij wel alle drie met elkaar deelden, elk op eigen wijze. Nu liepen we in eigen tempo maar je hoefde niet bang te zijn uit het oog verloren te worden want de weidsheid van het spierwitte strand voorkwam dat.
Bij het drenkelingenhuisje hielden we even een stop en bewonderden we de beschreven muren van voorbijgangers uit het verleden. Daarna maakten we weer nieuwe voetstappen in het ongerepte zand, voetstappen die door de getijden weer verdwijnen zullen om plaats te maken voor de mensen die na ons komen.
Zodat die weer herinneringen kunnen maken.