Column: Dan maar onder een dekentje…
Dekentjes, dat is tegenwoordig een begrip. Het valt onder ons dagelijks taalgebruik en is een van de manieren om te ontspannen. Hoe vaak hoor je niet iemand zeggen: “En dan kom ik thuis en dan ga ik lekker onder een dekentje liggen op de bank.” En daar blijft het niet bij, want dit ‘chillen’ gaat vaak samen gepaard met het streamen van een serie. En dan het liefst een heleboel afleveringen achter elkaar. Daar is ook weer een naam voor bedacht, bingewatchen, marathonkijken of, heel ernstig, comakijken!
Ja, we doen onszelf wat aan in de moderne samenleving.
Ik kan mij niet heugen ooit in mijn vroegste jeugdjaren onder een dekentje gelegen te hebben. Ja, onder de dekens van mijn bed, gewoon in bed en niet op de bank. Dat was nog ver voordat het dekbed uitgevonden was, zelfs het sprei was nog niet uitgevonden. Dat sprei kwam ergens begin jaren 70, toen men het haken had uitgevonden zeg maar. Maar daarvoor nog had je bij vrieskou ijsbloemen op je slaapkamerraam, zo koud was het toen. Dat lag ook aan het enkele glas wat er in onze ramen zat hoor, daar moet ik wel eerlijk in zijn. Maar donzen dekbedden en dubbel glas kenden wij nog niet en er was maar één kachel in huis.
Die stond in de woonkamer.
Daarom droegen we pyjama’s! En als ik dan ’s morgens uit bed kwam, rende ik naar beneden om vervolgens op m’n knieën voor de kachel te gaan zitten, te wachten op de warmte nadat ik de kachel van standje waakvlam op vol gezet had. En in afwachting van de nog vele koude momenten die de dag zouden gaan vullen. Bijvoorbeeld als ik op mijn fiets de Sparfolders rondbrengen moest. Op Terschelling, dus veel wind, met naast dorpen veel buurtschappen en daartussen kale vlakten. Dan moest ik afstanden afleggen die voor een jochie van mijn leeftijd als horror ervaren werden.
Ik kan nog steeds het gevoel van bevroren vingers in natte, wollen handschoenen terughalen.
Pyjama’s draag ik nu niet meer. Want we hebben dubbel glas, een donzen dekbed en een radiator onder het slaapkamerraam (die overigens nooit aanstaat). En we hebben ook geen bloemen meer op de ramen, maar dat heeft ook te maken met het feit dat we geen winters meer hebben.
In de loop der jaren zijn we er dus best wel warmpjes bij komen zitten.
Daarom snap ik de jeugd wel dat ze niet zo gauw het ouderlijk nest willen verlaten. Die zijn zonder ijsbloemen op de ramen warmpjes opgegroeid, werden door de ouders overal naartoe gebracht met de auto en krantenwijkjes hoefden niet gelopen te worden want dat was zielig.
Op een paar stoere uitzonderingen na.
En dan is er nog het woningtekort natuurlijk, ook een begrijpelijke reden dat de jeugd wat minder snel uit kan vliegen. Toen ik uitvloog, begon ik met het huren van een kamer met stromend water. Koud water. De douche moest ik delen met de andere bewoners van het pand en dat was altijd fijn als ik ’s avonds laat thuiskwam van een lange en vermoeiende dag werken. Dan moest ik wijdbeens op de randen staan in de douche omdat het putje verstopt zat.
Meer informatie is niet nodig, toch?
Het was mijn eerste kennismaking met de Asociale mens en, na ik later begreep, het leven met studenten in een huis. Maar goed, die waren natuurlijk heel erg geleerd en daardoor te verstrooid om het doucheputje even te ontdoen van alle gorigheid. Logisch dat zoiets als je schaamhaar verwijderen uit het putje niet in je vocabulaire bestond. Normaal deed mama dat altijd.
Of de kaboutertjes.
Om het woontekort op korte termijn aan te pakken wil demissionair minister De Jonge de hospita terug. Toen ik dat las werd ik weer even teruggegooid naar 1980, toen ik besloten had een opleiding te gaan volgen in Leeuwarden. Ik moest toen ‘in de kost’ zoals we dat noemden. Nadat er een kosthuis gevonden was, ging ik samen met mijn moeder kennismaken en met het begin van mijn nieuwe schooljaar woonde ik van zondagavond tot en met vrijdagavond bij deze mensen, een ouder echtpaar.
Mensen die heel zuinig op mij waren.
Want ik mocht ’s avonds de straat niet op. Althans, niet om te chillen met andere eilander scholieren die toen in dezelfde wijk in de kost zaten. Dat was veel te gevaarlijk. Die angst c.q. verantwoordelijkheid werd voornamelijk gevoed omdat ze elke dag de Leeuwarder Courant uitplozen, met name dan de berichten over geweldsdelicten op straat werden dan aan mij voorgelezen. Buiten gingen dood en verderf hand in hand en dat was voor hun reden genoeg mij binnen te houden. Dit was ‘vroeger’ hè, waar zoveel mensen naar terugverlangen gezien het stemgedrag van de afgelopen verkiezingen.
Mijn smoesjes dat ik naar de Bieb moest werden wel goedgekeurd.
Je zou dit kunnen zien als een nadeel van wonen op een eiland. Maar aan de andere kant maakt het je ook een stukje zelfstandiger. En empathischer. Want naast het reizen leerde je ook met andere culturen omgaan, zoals in mijn geval de Friese cultuur, de stadscultuur en de cultuur van mijn hospita’s: de ene was Drents en de andere Fries. Daarbij kreeg je als eilander ook nog te maken met allerlei culturen die van de Wal kwamen, uit alle windstreken. Allemaal ‘fremden’ met andere gewoontes, maar bij nader inzien eigenlijk allemaal prima volk wat net als ieder ander van een mooi leven wilde leven. Daardoor werden we kennelijk ongemerkt getraind om met al die ‘culturen’ om te gaan.
Om daar later heel veel profijt van te hebben.
Misschien schamen we ons wel en kruipen daarom onder een dekentje. In deze absurde, egoïstische tijden, waar mensen tegen elkaar opgezet worden, waar gemeentes het niet meer aandurven asielzoekers op te vangen zodat Ter Apel ontlast kan worden, waar de problemen zich opstapelen omdat er te veel belangen zijn, waar het individualisme en het simplisme welig tiert en waar de afgunst van de muren druipt.
En elk jaar weer dat verlangen, vanonder een dekentje: Vrede op Aarde.