Rol vijf gemeenten bij aankoop Joodse eigendommen in oorlog onderzocht
Winschoten – Het onderzoek naar de rol van vijf Groningse gemeenten bij de onteigening van Joods onroerend goed en het mogelijk naheffen van (gemeentelijke) belastingen tijdens en vlak na de Tweede
Wereldoorlog is afgerond. Donderdag 9 maart werden de uitkomsten in Winschoten gepresenteerd.
De titel van het onderzoek: ‘Vermoord en bestolen; Joden, hun overlevingskansen en hun onroerende eigendommen in en na de Tweede Wereldoorlog op het Groninger platteland.’ Veel casussen zijn onderzocht. In 97 procent heeft rechtsherstel plaats gevonden. De keerzijde: in sommige gevallen heeft dit wel tien jaar geduurd.
Eigen rol
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de gemeenten Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Veendam, Westerkwartier. De start was medio 2021, eind 2022 is het afgerond. Het onderzoek van de vijf gemeenten volgt een landelijke trend, waarin steeds meer gemeenten laten uitzoeken wat hun eigen rol is geweest bij onteigening tijdens de oorlogsperiode. Circa veertig gemeenten in Nederland hebben inmiddels onderzoek laten doen.
In een gezamenlijke reactie laten de vijf gemeenten weten dankbaar te zijn voor de grondigheid en zorgvuldigheid van het onderzoek. Zij respecteren de uitkomsten. Het onderzoeksrapport geeft een vrijwel volledig beeld van hoe gemeenten hebben gehandeld bij de aankoop van Joods onroerend goed tijdens de Tweede Wereldoorlog. En hoe zij hebben gehandeld bij de afhandeling van die aankopen na afloop van de oorlog.
Antwoorden
Ook stellen de gemeenten zich op het standpunt dat mochten zich naar aanleiding van het onderzoek nazaten van eigenaren van onroerend goed zich melden met eventuele vragen, samen met betrokkenen op zoek te gaan naar antwoorden. De totale doorlooptijd van het onderzoek was circa 1,5 jaar. Eindverantwoordelijke voor het onderzoek is Richard Paping, hoofddocent Rijksuniversiteit Groningen.
Verschil per gemeente
Vanaf 1942 startte de Duitse bezetter met het stelselmatig onteigenen van Joodse eigendommen. De omvang in de onteigening verschilde per gemeente. Dit had onder meer te maken had met verschil in populatie het aanbod aan onroerend goed. Zo telde Het Hogeland 91 inwoners en Oldambt 509. Onteigening richtte zich behalve op vastgoed ook op landbouwgrond. Dit gebeurde voor het overgrote deel door de Duitse bezetter, NSB’ers en collaborateurs. In een aantal gevallen ging een gemeente zelf over tot aankoop van onroerend goed tijdens de oorlog. Op dat laatste aspect lag de focus van het onderzoek.
Gemeente Oldambt
Rond 1942 telde Winschoten circa vijfhonderd Joodse inwoners (totaal 10 procent van de bevolking). Daarmee was het na Amsterdam procentueel gezien de 2e Joodse populatie van Nederland. Vanaf 1942 ontwikkelde de Duitse bezetter gericht beleid op het onteigenen van Joodse eigendommen (vastgoed, landbouwgrond). In datzelfde jaar kreeg Winschoten een NSB-burgemeester, die in alles beslissingsbevoegd was (vanaf 1941 speelde de gemeenteraad geen rol meer). Uiteindelijk overleefden slechts 45 Joodse inwoners de oorlog, hetzij na onderduik, dan wel het overleven van een concentratiekamp.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de gemeente Winschoten in vijf gevallen panden of percelen van Joodse eigenaren heeft aangekocht (een pakhuis, een dubbele arbeiderswoning en drie stukken land). Als reden voor de aankoop werd gegeven stadsuitbreiding, havenuitbreiding en industrialisering.
Rechtsherstel
Uiteindelijk heeft in alle gevallen na de oorlog rechtsherstel plaatsgevonden. Uit het onderzoek komt wel naar voren dat de gemeente zich aanvankelijk heel terughoudend opstelde. Daar kwam een forse dosis bureaucratie bij, zoals het overhandigen van bijvoorbeeld bewijs van overlijden, erfkwesties, huwelijkse voorwaarden etc.
Dit terwijl de beoogde eigenaren jaren van ontberingen achter de rug hadden, verlies van familie etc. In een enkel geval nam het rechtsherstel vele jaren in beslag. In een geval valt bovendien te betwijfelen over bij het rechtsherstel wel het juiste bedrag aan waarde is uitgekeerd. Bijzonder is om te vermelden dat de gemeente de onroerende goederen alsnog heeft aangekocht voor eigen doelen/ beleid.