Column: In goede en kwade tijden..
Gisteren, 64 jaar geleden, gaven mijn ouders elkaar het ja-woord voor de wet. Dat was in 1958. Op 27 november van datzelfde jaar deden ze het nog eens dunnetjes over en werd het kerkelijk huwelijk ingezegend. Dat was toen voor hen en alle familie een belangrijk moment. Met beide keren de rode draad:
‘Tot de dood ons scheidt.’
Zij hadden besloten om op Terschelling te gaan wonen en werken, ver van hun ouders en andere familieleden in Jutphaas (Nieuwegein) en Zaandam. Dat was een hele stap in die tijd en had zeker een hele mooie aflevering van ‘Ik Vertrek’ opgeleverd. Niet lang daarna kregen ze een dochter en of het nog niet genoeg was, een jaar later een zoon.
Een Koningspaar.
Binnen twee jaar verhuisden ze twee keer, van een appartement naar een iets groter huis maar wel een met een ruime tuin waar gespeeld en groente gekweekt kon worden. Mijn vader, Timmerman van beroep, maakte voor de kinderen een schommel, een wip en van een houten karrenwiel maakte hij een draaiend rad.
In ’64 kwam ik ter wereld en had ik ineens een grotere broer en zus, hoe leuk was dat.
Onze opvoeding was een waar de eenvoud van afspatte maar we waren gelukkig. Pa was zes dagen per week aan het werk en Ma verzorgde ons. Toen we wat ouder werden hielp ze wel eens achter de kassa bij enkele winkels in het dorp en op zondag gingen we erop uit met het gezin. Dan gingen we naar het strand, bos of duin en toen het eiland een prachtig openluchtzwembad kreeg, waren we haast elke zondagmorgen wel aan het zwemmen.
Onder fanatieke aanmoedigingen van onze moeder.
Want zij was van de categorie ‘sportief’. Ze gymde fanatiek en ze liep met ons zo’n beetje alle Brandaris Wandeltochten die er in die jaren georganiseerd werden. Ik was nota bene 2,5 jaar toen ik al mee mocht lopen!
In ons gezin was een duidelijke structuur.
’s Morgens werd er ontbeten, stipt om 12 uur kregen we warm eten en ’s avonds om 6 uur brood. Zaterdags werd daar iets van afgeweken omdat er door drie kinderen gesport moest worden maar die ruimte was er ook gewoon. Tussendoor verwende moeder ons met wentelteefjes, pannenkoeken of gebakken vis en ze maakte voor haar hardwerkende man zo nu en dan een pannetje snert. Dat was echte liefde want zij kon, sinds de oorlog, geen peulvruchten meer verdragen.
Zij gruwelde daarvan.
Wanneer zij naar de Wal moest met een van ons, voor ziekenhuisbezoek of zoals met mij, voor de logopedie lesjes naar Leeuwarden, zorgde ze altijd dat er eten klaar stond voor mijn vader en eventueel andere gezinsleden. Zij cijferde zichzelf weg zodat mijn vader zich kon concentreren op zijn werk maar dat gebeurde op een gezonde manier. Alles was in evenwicht, met respect voor elkaar. En samen waren ze in hoge mate bewust van het hebben van een gezin, die verantwoordelijkheid droegen ze samen, schouder aan schouder. Een van hun lijfspreuken was altijd:
“Het huwelijk is geven en nemen maar meer géven dan nemen.”
En zo is het natuurlijk ook. Maar het was niet altijd zo hoor. Regelmatig waren er wel hobbels of valkuilen te nemen maar doordat er een evenwicht was tussen hen werden stormen getrotseerd en vuurtjes tijdig geblust. Daarmee leerden ze, bewust of onbewust, ons belangrijke levenslessen. Levenslessen die, hoe ouder we werden, steeds meer gewicht kregen en ons richting gaven. Dat hielp bij lastige keuzes maken. Maar de rode draad was dat ze ons altijd steunden, ook in mindere tijden.
Ook al waren ze het niet altijd eens met onze keuzes.
Mijn moeder was altijd erg talig en zij hield ervan om mooie spreuken te bewaren. Die knipte ze dan uit en die plakte ze dan ergens in huis op de muur, meestal in haar ‘womencave’ waar ze tekende of iets naaide of even televisie ging kijken zodat Pa beneden voetbal kon kijken. Er was ook altijd muziek om haar heen, via de radio luisterde ze graag naar bijvoorbeeld ’50 pop of een envelop’, Arbeidsvitaminen of Jan Veen met zijn Candle Light en haar favoriete artiesten waren Boudewijn de Groot, Connie van den Bos of The Cats.
Een van die spreuken aan de muur bleef bij mij hangen: ‘Zelfvertrouwen is de basis van je kunnen.’
Vanaf ongeveer ons 15e jaar vlogen wij al een beetje uit. Zus en broer gingen naar school in Harlingen en ik kwam in Leeuwarden terecht. Daar kregen we te maken met zogenaamde Kostouders waar we van maandag tot vrijdag verbleven. Op vrijdagavond kwam het hele zooitje weer thuis en konden ze niet meer tegen elkaar zeggen:
“We zijn weer onder ons.”
Weer enkele jaren later vlogen we echt uit. Broer en ik zochten het in het Westen van het land en zuslief deed het tegenovergestelde: Zij kwam weer terug op het eiland en bleef daar tot op de dag van vandaag. Dat vonden mijn broer en ik wel fijn want zo was er altijd een back-up voor onze ouders, voor als er met eentje wat loos was.
Mijn ouders kenden vele mooie momenten. Ze genoten van het eiland, hadden daar zelfs een eigen plekje waar ze op mooie dagen een rustpunt vonden in de drukte van de week. Ze noemden dat ook ‘hun paradijs’ en tot op de dag van vandaag ben ik er nog niet achter waar dat was. Maar ze beleefden ook prachtige (fiets) vakanties en ze stonden midden in het leven, tussen de eilanders en in het verenigingsleven. Later werden ze trotse oma en opa van acht kleinkinderen en inmiddels vier (bijna vijf!) achterkleinkinderen.
“Wat zijn wij toch gelukkig maar waar hebben we het aan verdiend.”
Dat hoorde ik ze ook vaak tegen elkaar zeggen. Maar zoals het in menig leven gaat ontstonden er toch kleine scheurtjes. Moeder begon, tegen haar wil, steeds meer te vergeten. En wij zagen hoe Pa, na al die jaren zorg die ze mijn vader en ons gegeven had, nu haar taken overnam. Hij leerde zichzelf koken, deed de was en boodschappen en andere huishoudelijke taken, duwde haar rolstoel zodat ze toch nog wat buiten kwam en organiseerde ondertussen feestjes ter ere van hun huwelijk:
50 jaar, 55 jaar en 60 jaar.
Plus de nodige verjaardagen. Hiermee oogstte hij diep respect. Van ons, maar ook van de mensen om hun heen. En als mijn moeder ineens een helder moment had riep ze vrolijk lachend “Vergeten gaat steeds beter!” Je mocht je gelukkig prijzen zo’n helder moment mee te maken want daar had je dan weer even je vrouw of, in ons geval, onze moeder of oma mee terug zoals we haar het grootste deel van ons leven meegemaakt hebben.
Goedlachs, soms best wel streng maar wel een moeder om trots op te zijn.
Zij is nu 93 lentes en sinds twee weken ging ze ook ineens fysiek achteruit. Pa, bijna 88 jaar, was altijd al heel helder naar ons toe: “Ik verzorg haar en zolang ik dat zelf kan doen dan doe ik dat.” Maar hij weet ook wat zijn grens is en die is nu bereikt. Ook nu weer zo helder als glas:
“Ik kan haar niet meer verzorgen. Ik durf het niet meer aan.”
Hierop werd er zorg aan huis aangevraagd, in samenwerking met mijn zus. En toen moest die ontzettend zware beslissing genomen worden. Zodra er een kamer vrij zou komen in het verpleegtehuis zou Moeder daar opgenomen worden.
Dat moment ligt inmiddels enkele dagen achter ons.
Moeder is woensdag opgenomen waarmee het grootste gedeelte van de verzorging door mijn vader vervallen is. Dit was een verdomd moeilijke en zware beslissing voor mijn vader maar wel de beste beslissing. En velen zullen dat beamen want wij zijn echt niet de enige die hiermee te maken krijgen en dat maakt het draagbaar. Pa heeft er alles aan gedaan om haar zo lang als mogelijk bij zich te houden en hem valt niks maar dan ook écht niks te verwijten! Want hij ging door, hij steeg boven zichzelf uit want dat had hij immers 64 jaar geleden beloofd.
“Dat is toch vanzelfsprekend!” zegt hij dan als ik hem zeg dat ik hem daarin om bewonder.
Er is een nieuwe fase aangebroken in onze familie, een fase waar we allemaal doorheen moeten. Een fase die ik wil delen omdat het veel mensen overkomen is.
Liefde is loslaten.
Hij gaat nu elke dag naar haar toe om haar gezelschap te houden. Ik denk aan het liedje van Maarten van Roozendaal, ‘Het te late einde’:
In dit te late einde:
Soms leest hij dan gewoon een krant
Soms vertelt hij weer over vroeger
Streelt haar eindeloos de hand
Maar het is nog geen einde! Het is ‘gewoon’ en nieuw begin.
Potverdomme wat zijn wij trots op hem!