Column: Effe een bakkie doen
“We kunnen natuurlijk zondag ook even naar je ouders gaan?” Dat gooide mijn vrouw vorige week ineens op tafel terwijl ik nog volop in het ritme van werken zat. Ze opperde dat omdat er drie vrije dagen in het verschiet lagen en op de een of andere manier keek ik daar erg naar uit.
Dat heb je wel eens.
Het moest even bezinken. Want het zou namelijk betekenen dat ik weer een verplichting had na een flink aantal werkdagen. En ‘even’ naar mijn ouders gaan vergt toch wel wat organisatie want ze wonen immers niet naast de deur. Maar met de uren die volgde werd ik eigenlijk steeds enthousiaster. Want de vooruitzichten waren eigenlijk optimaal: Het weerzien met mijn ouders, weer even ‘thuis zijn en de weersverwachting.
“Regel het maar.” zei ik tegen mijn secretaresse.
Ik laat dat soort dingen graag aan haar over en even later kwam ze met de dagindeling: 08:15 uur snelboot, 09:00 uur op Terschelling en dan de hele dag genieten om aan het einde van de middag weer te vertrekken met de ‘Half zes-boot’, zoals we dat in de volksmond zeggen. Ik wilde mijn vader Whatsappen hoe laat het schikte om langs te komen. Dat klinkt misschien wat koeltjes want kinderen zouden altijd op welk tijdstip dan ook even bij hun ouders binnen moeten kunnen lopen. Maar in dit geval is het anders omdat mijn vader mijn moeder verzorgt. Hij kookt voor haar, hij doet de afwas, hij doet de was en hij doet de boodschappen.
Plus alles wat ik hier niet benoem.
En dat vergt een structuur die wij graag respecteren. “Hoi, met Janet.” Ik keek op van mijn WhatsApp scherm en zag mijn vrouw met haar telefoon aan het oor: “Hoe is het daar?” Ze had hem al aan de telefoon en ze vroeg of het schikte dat wij effe op de koffie kwamen en zo ja, hoe laat.
Mijn vader reageerde enthousiast en half elf was een mooie tijd.
Dan konden ze rustig opstarten voegde hij er nog aan toe. De avond ervoor lagen we op tijd in bed nadat ik mijn taak uitgevoerd had, lekkere broodjes smeren voor tijdens de reis. “Als we tussen half zeven en kwart voor zeven in de auto zitten zouden we op tijd in Harlingen kunnen zijn.” zei ik tegen de dame naast mij in bed en gaf haar een kus voor de nacht.
We reden daadwerkelijk om twintig voor zeven weg.
En hoe dichter we bij Groningen kwamen hoe onbehaaglijker ik mij begon te voelen. En dat was terecht want ik had de vertraging bij Stad onderschat. Vrouwlief tikte onze route in op Maps en zei toen: “We zijn om vijf over acht in Harlingen.” Het zweet brak mij nu uit en ik vervloekte mijzelf om deze domme misrekening. Toen we de A7 ter hoogte van Hoogkerk opreden deed ik iets wat totaal buiten mijn comfortzone ligt.
Ik gaf extra gas!
Want normaal trap ik het gaspedaal zo ver in wat toegestaan is. Voor mij geen bekeuringen op de mat want dat is zonde geld, dat is enkel de kas spekken van de Staat en dat vertik ik. Natuurlijk heb ik in het verleden wel bekeuringen gehad hoor, alleen op een gegeven moment was ik er klaar mee, vooral nadat ik inzag dat je met hard rijden geen moer opschiet.
Maar nu moest er een boot gehaald worden!
Het was gelukkig rustig op de weg en we sjeesden in VVD-stijl voorwaarts. De bomen langs de weg keken het met lede ogen aan en probeerden zoveel mogelijk de door mij veroorzaakte uitstoot weg te wuiven met hun ontluikende bladeren.
Tegen beter weten in.
In Harlingen aangekomen stapte mijn vrouw bij de brug uit om zich lopend naar de terminal te begeven. Het was acht uur, we hadden vijf minuten ‘gewonnen.’ Ik reed de parkeerplaats op voor een plekje en maakte uiteraard een extra rondje omdat ik zo dicht mogelijk bij de uitgang van het parkeerterrein wilde parkeren.
Ook een foute gedachte, de parkeerplaats stond stampend vol.
Daarna liep ik hard (!) richting terminal en nadat we de toegangscontrole gepasseerd waren, hoorde ik de dame in kwestie over de portofoon de medewerkers aan boord informeren: “De laatste passagiers komen er nú aan!” De laadklep ging omhoog nadat wij aan boord waren en de drie kwartier die de reis duurde ben ik hoestend en hijgend doorgekomen.
“Maar ik rook niet!” zei ik tegen mijzelf, om mijn abominabele conditie goed te praten.
Om negen uur zetten wij voet aan wal en haalden onze huurfietsen op. Vervolgens dronken we een bakje koffie bij het Wakend Oog en daarna fietsten we richting het Groene Strand alwaar het fietspad ons verder zal leiden naar de stilte, in samenwerking met flora en fauna in haar lente kleuren- en geluiden. Eigenlijk zou ik mijn pet op moeten zetten want het zonnetje was verraderlijk fel.
“Oh….Ik ben de rugtas vergeten! Die staat nog bij het Oog!”
Opnieuw moest ik in de benen, nu met behulp van pedalen scheurde ik weer terug naar het terras. De tas stond nog op de plek waar ik hem neergezet had, onder het terrastafeltje. Opgelucht fietste ik weer terug en konden wij onze fietstocht voortzetten.
Opvallend was het feit dat het relatief rustig leek op het eiland.
We konden lekker doorfietsen en de terrasjes waren niet overbevolkt. Later die week kwam ik erachter hoe dat kwam. Ik zag beelden uit Amsterdam voorbijkomen en daar liepen ze nek aan nek, kont aan kont en schouder aan schouder.
Ieder zijn meug.
Exact om half elf waren we bij mijn ouders en we werden verwend met koffie, opgespoten pondkoek, champignonsoep en eigengemaakte Paas-vla (met bitterkoekjes en rum) als toetje. Die middag fietsten we nog even een slag om en om half zes zaten we weer aan boord. Mijn cluppie verloor de Beker maar het maakte niet uit en tegen negen uur waren we weer thuis. Moe maar voldaan, ondanks de wat ongelukkige start.
Maar ach.
‘Het leven klopt van geen kant en daarom is het zo de moeite waard.’ (Jan Rot)
En zo is het!