Column: Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen
Steeds meer kom ik erachter dat mijn ouders, als we het hebben over zuinig zijn, eigenlijk hun tijd al ver vooruit waren. Ik moest hieraan denken omdat ik steeds vaker zie hoe er vanuit allerlei hoeken tips worden gegeven om de vaste lasten niet te hoog op te laten lopen. Vaste lasten die door de een na de andere crisis flink uit de hand lopen. De bankencrisis gaf al een duidelijke boodschap af:
The sky is niet meer de limit.
Mijn ouders wisten dit allang. Want het was bij ons nooit over de top. Er werd ‘gewoon’ warm gegeten tussen de middag en ‘s avonds aten we brood, ‘gewoon’ wit en bruinbrood. Het beleg was ook eenvoudig. Met kaas, pindakaas of hagelslag. En dan dubbel. Zo nu en dan kwam er wat extra’s voorbij op de broodtafel, zoals bijvoorbeeld Balkenbrij, gebakken tomaat, gebakken vis (ondermaatse schol, schar of tong), bloedworst of wentelteefjes. Als ik daar weer aan denk loopt het water mij uit de mond.
En wanneer je tussendoor trek kreeg dan mocht je altijd een boterham smeren.
Er ging bij ons dan ook veel brood door. Tussendoortjes zoals wij die nu kennen en waar de schappen in de winkels vol mee liggen kenden we eigenlijk niet. Je weet wel, die zogenaamde gezonde reepjes en pakjes drinken waar volgens de verpakking alleen maar de juiste bouwstenen inzitten voor een kind in de groei.
Nou, groeien doe je er zeker van!
Surprise eieren met salmonella bestonden nog niet. Wij aten enkel de voorloper daarvan, met Pasen. Dan aten we hardgekookte eieren die door ons zelf flink toegetakeld waren met stiften, zo overdadig dat de kleurstof dwars door de schil ging en je heel wat kleurstof binnenkreeg. Maar dat was maar één keer per jaar, daar werd je niet druk van zoals we dat tegenwoordig nog wel eens zien bij kinderen. Toen ik later het nest verliet kwam ik erachter dat het voor heel veel mensen de gewoonte was om wekelijks patat en snacks te halen of zelf te frituren. Dat fenomeen kende ik ook niet, ik snackte enkel na een flinke stapavond.
Even lekker ‘een vette bek’ te halen.
Maar thuis werd er altijd alles aan gedaan om zo zuinig mogelijk te leven. Eten weggooien was uit den boze. Ik kan mij nog goed herinneren dat er altijd wel een klein schaaltje met een restje groente op tafel stond. En je moest niet verbaasd opkijken als je in het pannetje jus met saucijsjes een stukje kip, gehaktbal of zelfs haas tegenkwam.
Eigenlijk was dat pannetje al de voorloper van een gourmetschotel bedenk ik mij nu.
De overgebleven gekookte aardappelen werden aan het einde van de week verwerkt tot ‘slaatje’, een soort van huzarensalade met ei, augurk, ei en ham. De topping bestond uit slasaus en onder het slaatje lagen mooie, frisgroene bladeren sla.
Uit eigen tuin natuurlijk.
Die groentetuin staat mij nog scherp voor ogen. Vooral de boerenkool. Want daar zaten nog wel eens koolwitjes in die wij er dan uit moesten vissen. We verzamelden ze in een conservenblikje en vervolgens ging er petroleum zodat we de rupsen konden cremeren.
Voor het geval ze van plan waren om opnieuw huisvesting te zoeken in de boerenkool.
Naast voorgaande zuinigheid leerden we om te gaan met energie en water. Onze ouders bestookten ons met kreten zoals: “Deur dicht, we stoken hier niet voor de vogeltjes!” of “Doe die kraan dicht, dat kost allemaal water!” Maar ook kreeg je pas weer nieuwe tandpasta als de tube tot aan de opening dichtgerold was en het zeepblok helemaal opgelost was. De auto werd gewassen met behulp van twee emmers water en hout voor de openhaard werd gezaagd met een beugelzaag.
Zonder motoraandrijving!
Dat houtzagen deden mijn broer en ik vaak samen want dan kon je aan twee kanten krachtig zagen. De boomstam lag dan op een bok en we zaagden we ons het apezuur. Daarna werden de stukken hout door ons met een bijl gekliefd waarmee je een hoop frustratie kwijt kon, mocht je die hebben natuurlijk want we leefden in een best wel overzichtelijke tijd zonder veel afleidingen en gedoetjes.
Dit soort klusjes zou je de voorloper kunnen noemen van krachttraining in een sportschool.
Natuurlijk was het niet altijd een zuinige boel bij ons, er waren over het jaar verdeeld genoeg uitspattingen. Met feestjes vloeiden de drank rijkelijk en de sigaretten stonden uitnodigend in de bekende glaasjes op de tafels, naast de schaaltjes met leverworst, komkommer en Gelderse worst. En de niet te missen rolletjes boterham- en cervelaatworst met augurk, bij elkaar gehouden met een cocktailprikkertje.
Die cervelaatworst heeft voor mij óók weer een herinnering!
Want wij, kinderen, moesten ook wel eens boodschappen doen. Dan kreeg je een boodschappenbriefje (geschreven op een lege, gebruikte envelop) voor de slager mee: 2 ons sterf-op-straatworst en een pakje blauwe band. Dat briefje gaf je dan gewoon aan de slager en die wist precies wat mijn moeder bedoelde: 2 ons cervelaatworst en een pakje blue band margarine. Wanneer er gehakt op het briefje stond schreef ze met een uitroepteken eindigend ‘gehaktkruiden!’ op.
Maar ook dat wist slager Boer, die kende zijn klanten.
En wij kenden hém want de beloning voor het halen van de boodschappen bestond uit een plakje worst, de ene keer dikker dan de andere keer gesneden maar de smaak was verrukkelijk! Dat kwam vast doordat deze slager nog een zogenaamde ‘zelf slachtende’ slager was, dat deed hij op zijn eigen abattoir achter in de tuin.
Mooie tijden.
Maar ik zie dus een herhaling van zetten als ik terugkijk naar mijn jeugdjaren. De generatie van mijn ouders keken altijd met respect naar wat hen gegund en gegeven werd. “Wat zijn we toch gelukkig maar waar hebben we het aan verdiend!” was een zin die ik regelmatig bij ons in huis hoorde. Heel wat anders dan het hautaine gedrag van tegenwoordig. Want niets is vanzelfsprekend omdat er altijd de kans aanwezig is dat er allerlei spaken in de wielen gestoken kunnen worden.
Zoals een pandemie of een oorlog….